Op 17 maart heeft de Tweede Kamercommissie voor LNV zich via een rondetafelgesprek verdiept in  het verdienvermogen van agrarische ondernemers. Er waren groepjes met kennisinstellingen, ketenpartijen, financiers en de sector. Vanwege planningsproblemen ontbraken veel commissieleden helaas en misten enkele anderen een deel van de vergadering, dus wij hopen dat ook de ontbrekende commissieleden zich in de materie zullen verdiepen.

Duidelijk werd dat er drie factoren zijn die het verdienvermogen vergroten: kosten besparen, opbrengsten verhogen en bedrijfsontwikkeling. Jongeneel van WUR maakte duidelijk dat in de plannen voor het nieuwe GLB de verschuiving van pijler 1 naar pijler 2 het verdienvermogen direct nadelig beïnvloedt, omdat in pijler 2 alleen de extra kosten voor de boer worden vergoed. Hij wees er ook op dat je bij meer natuurinclusieve landbouw meer grond nodig hebt voor voldoende inkomen en dat bij verkaveling en uitkoop meer rekening moet worden gehouden met wat minimaal rendabel is aan bedrijfsomvang. Tijssens van Agrifirm pleitte voor een gelijk speelveld binnen en buiten de EU, dus gelijke eisen aan importproducten, en maakte zich sterk voor het sturen op doelen i.p.v. maatregelen. Hij wees er op dat er al bijna geen veevoer wordt geteeld op akkerbouwgrond, maar dat veevoer voornamelijk bestaat uit laagwaardige restproducten. Crone, ex-ambtenaar bij LNV, wees op het woud aan keurmerken wat verwarrend werkt en geen verdienmodel vormt voor de boer en pleitte voor stroomlijning vanuit de overheid.

Het deel met toeleveranciers en afnemers gaf een heel rooskleurig beeld van de wil van veevoerfabrikanten en retail om boeren goed te betalen, maar haperde toen het ging over hoe de huidige kostprijsstijgingen dan worden opgevangen.

Het derde deel met Rabobank, ACM en LNV  gaf vooral een beeld van welke initiatieven al lopen. Zo is er een transitiefonds, rentekorting voor duurzame investeringen en is LNV bezig met de agrarisch ondernemerschapsagenda. Deze agenda houdt in dat men het ondernemerschap van boeren wil versterken, wil betalen voor publieke diensten, de marktmacht wil versterken en een gelijk speelveld wil creëren. Men verwacht veel van investeringen via het Groeifonds. De Kamerleden waren kritisch richting de Rabobank vanwege hun rol bij de huidige situatie in de landbouw. Meerdere Kamerleden gaven aan dat zij op werkbezoeken horen dat financiering van verduurzaming moeilijk rond te krijgen is en vroegen hier voor bij zowel de bankensector als de overheid aandacht. Belangrijke vraag van Bisschop aan LNV was, of er geen accentverschuiving nodig is: de overheid lijkt nu vooral geld te reserveren voor stoppers, maar dat geld zou wellicht beter besteed zijn aan verduurzaming van de blijvers. De ACM maakte duidelijk dat er meer mag dan boeren in het algemeen denken wat betreft de mededingingswet en organiseert bijeenkomsten (waarover volgende maand meer).

In het laatste deel kwamen Van der Tak (LTO), Verriet (POV), Saat (Bionext) en Van de Veer (Herenboeren) aan bod. De positie van de boer in de keten is nog steeds slecht. De boeren hebben geen zeggenschap en kostenstijgingen komen bijna altijd uitsluitend op het bord van de boer terecht. Het project Waardecreatie in Ketens, waar de NAV ook bij betrokken is, kwam ter sprake. De bedoeling is dat eerst de Nederlandse supermarkten behoorlijk gaan betalen en dan dit model uit te rollen naar Noordwest Europa. Nadeel voor de akkerbouw wat de NAV steeds noemt, is dat het project gaat over enkelvoudige producten en niet over de verwerkte producten.

Voorzitter Bisschop vatte de bijeenkomst samen met de woorden dat het goed is dat de Kamerleden een beter besef hebben gekregen van de complexiteit van de problematiek.

 Reactie NAV

De NAV is verheugd dat de Kamer zich in deze materie verdiept en begrip heeft voor de complexiteit. WUR bevestigde de conclusie van de NAV dat het nieuwe GLB negatief uitpakt voor het verdienvermogen van de boer. Wij zijn het ook eens met de door meerdere mensen ingebrachte rol van gelijk speelveld, belemmerende en kostprijsverhogende wet- en regelgeving en de zwakke positie van de boer in de keten. Het ministerie is veelal te optimistisch over de kansen voor boeren om hun inkomen te verhogen, wat ook blijkt uit de reactie op onze zienswijze op het GLB (zie hier). Ook stuurt men te gauw richting verbreding buiten de landbouw. Wij pleiten voor meer samenwerking met de sector om de boereninkomens te verbeteren.