De Nederlandse Akkerbouw Vakbond heeft kennis genomen van het Uitwerkingsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming (UP). Het UP gaat uit van drie doelen, nl. weerbare teeltsystemen, verbinding tussenlandbouw en natuur en daaruit voortvloeiende minimale (NB niet nul) emissie van gewasbeschermingsmiddelen. Deze doelen moeten in 2030 zijn gerealiseerd. De doelen komen ongeveer overeen met die van het Actieplan Plantgezondheid van de BO Akkerbouw.

Het UP is in onze ogen eigenlijk geen uitvoeringsprogramma, want het merendeel van de genoemde acties leidt niet direct tot de gewenste transitie. Alleen inventariseren van zaken bijvoorbeeld zal niet per definitie leiden tot een verandering. Het UP is in die zin meer een routekaart.

Het UP heeft een groot aantal positieve zaken: zo wordt er gesteld dat er een voldoende middelenpakket aanwezig moet blijven op de korte en lange termijn, dat boeren een economisch perspectief moeten houden en dat alle schakels in de keten (ook burgers en retail) moeten bijdragen aan de transitie. Ook is er aandacht voor acute vraagstukken door wegvallen van middelen. Zolang er geen nieuwe oplossingen zijn voor middelen die moeten verdwijnen wordt er een transitievrijstelling voorgesteld. Zelfs wordt genoemd dat een gelijk speelveld binnen en buiten de EU essentieel is en dat telers moeten worden beschermd tegen concurrentie van minder duurzaam geteeld importproduct. En dat fytosanitaire eisen voor met name uitgangsmateriaal natuurlijk blijven. Mooi is ook dat duidelijk gesteld wordt dat er integraal beleid moet komen, iets waar de NAV al langer voor pleit. En dat stabiele regelgeving essentieel is. Verder zijn de acties vaag genoeg opgeschreven dat er weinig aanstoot aan te nemen is. Het plan moet leiden tot een duidelijk overzicht van de beschikbare en te ontwikkelen bouwstenen die de teler kan gebruiken in de transitie, wat wij ondersteunen.

Wat onze grootse bezwaren zijn: wat is de realiteitszin van het plan en hoe past dit wanneer we Nederland niet als eiland maar als onderdeel van de wereld beschouwen? Voor weerbare systemen is de ontwikkeling van weerbare rassen en een goedwerkend microbioom belangrijk, maar het is zeer de vraag of dit alles beschikbaar is in 2030. Zolang de EU de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken zoals CRIPSR-Cas niet heeft toegelaten en de toelating van laag-risico en biologische gewasbeschermingsmiddelen hapert door de toelatingsprocedures lijkt de haalbaarheid van de doelen in 2030 niet realistisch. Opvallend is dat er voor de teelt een duidelijke resultaatverplichting is: minimale emissie en residuen in 2030. Voor overheid en ketenpartijen is er een inspanningsverplichting: LNV gaat zaken aankaarten in Brussel en zal belemmerende regels bekijken, de ketenpartijen moeten kijken hoe een meerprijs kan worden gerealiseerd voor duurzaam geteeld product. Het gevaar bestaat dat de telers er in 2030 op worden afgerekend dat zij de doelen niet hebben gehaald terwijl dat in onze ogen voornamelijk zal worden veroorzaakt doordat niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Op zijn minst zou nu al financiering moeten worden toegezegd voor de hele duur van het plan, dus tot 2030.

Wat integraal beleid betreft is meer actie nodig van de overheid: over dit UP wordt al twee jaar onderhandeld. In de tussentijd publiceert het ministerie de contouren van het nieuwe mestbeleid waarbij geen enkele aandacht is voor wat gewassen nodig hebben als bemesting en zeker niet om hun weerbaarheid te verhogen. En stemt deze regering voor vrijhandelsverdragen zoals CETA waarbij geen eisen worden gesteld aan de productiewijze van voedsel wat hier wordt geïmporteerd. Sterker nog, dezelfde dag dat het UP is gepubliceerd keurt de EU de import van soja die resistent is tegen volvelds bespuitingen met drie herbiciden goed.

De minister ziet kansen voor Nederland als gidsland voor duurzame gewasbescherming. De NAV vindt het ook belangrijk dat Nederland, op de vruchtbare rivierdelta van Europa, voldoende goed voedsel blijft produceren. Wij vinden niet dat Nederland de wereld moet voeden, maar wel dat wij een rol hebben in de Europese voedselzekerheid. Het woord voedselproductie ontbreekt in het hele stuk. De analyse van de WUR van het stuk geeft wel aan dat taboes zoals afnemende opbrengsten onderbelicht blijven.

Als conclusie kunnen we stellen dat de NAV in principe de doelen onderschrijft en inziet dat een dergelijk ambitieus plan nieuwe initiatieven kan veroorzaken, maar dat álle partijen samen verantwoordelijk zijn voor het halen van de doelen en dat 2030 waarschijnlijk te ambitieus is. Het kan niet zo zijn dat vrijhandelsverdragen overeind blijven, ketenpartijen en consumenten niks extra’s over hebben voor duurzaam geteeld product, beleid op andere terreinen (mestbeleid bijv.) contraproductief werkt, belemmerende regels gehandhaafd blijven en dat de telers er dan in 2030 op worden afgerekend dat de doelen niet zijn bereikt. Zowel regering als oppositiepartijen zouden de politieke moed moeten tonen om er voor te zorgen dat aan de randvoorwaarden die nodig zijn om de doelen te halen, ook daadwerkelijk wordt voldaan.