De NAV heeft een brief geschreven aan Van Dam over het mineralenbeleid en het PBL rapport hierover:

Geachte Staatssecretaris Van Dam

Eind december 2016 heeft u een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin de contouren van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (nitraatprogramma) zijn aangegeven[1]. Medio april 2017 is nog een update  gepubliceerd over de voortgang van de invulling van het 6e nitraatprogramma. De overheid wil een nieuwe impuls geven aan het verbeteren van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, waarbij met name vermindering van de eutrofiëring van het oppervlaktewater  een belangrijk aandachtspunt is. Al de te nemen maatregelen in het kader van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn dienen te resulteren in een goede landbouwpraktijk.

De eutrofiëring van het oppervlaktewater wordt deels veroorzaakt door de landbouw, maar ook andere bronnen zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties, atmosferische depositie, riool overstorten, kwel, inlaatwater, waterbodems, industrie etc. dragen er aan bij.

De NAV heeft in maart 2017 haar visie gegeven omtrent de invulling van het 6e nitraatprogramma [2]. Wij stellen daarin dat de actualisatie van metingen, bronnen, normen en modellen centraal moet staan en van cruciaal belang is voor een goede landbouwpraktijk en schoon water. Hieronder geven wij onze standpunten weer.

Actualisatie:

  • Metingen: Er zijn diverse meetnetwerken beschikbaar (LMM, MNLSO en KRW), maar deze geven een vertekend beeld daar ze ook meten op locaties waarbij andere bronnen worden meegenomen. Daarnaast wordt er gewerkt met zowel gefilterd als ongefilterd water. Ongefilterd water kan een driemaal hogere N- en P-concentratie opleveren. Er is een grote diversiteit aan beheerders en aanstuurders (RVIM, LEI/WUR, Waterschappen, Unie van Waterschappen, Ministerie van EZ, Ministerie van I&M en de provincies), wat gemakkelijk kan leiden tot een niet-eenduidig beleid. Zo worden de hoge P-concentraties in oppervlaktewater in Zeeland toegeschreven aan kwel, terwijl dezelfde P-concentraties in Zuid-Holland worden toegeschreven aan de land- en tuinbouw. De NAV pleit dan ook voor een reductie in het aantal beheerders en een aansturing vanuit één ministerie opdat een eenduidig beheer en aansturing tot stand komt Daarbij moeten de meetresultaten van dien aard zijn, op basis van gefilterde monsters, dat ze direct zijn toe te wijzen aan de landbouw en dus geen vertroebeling meer vanuit andere bronnen aanwezig is.
  • Bronnen: De NAV deelt de mening van het Commissie Deskundigen Mestbeleid (CDM) dat er stabilisatie is opgetreden in de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, echter niet de conclusie dat de ingezette maatregelen van de afgelopen 10 jaar geen effect hebben gehad. De NAV stelt dat met name bronnen buiten de landbouw een grotere invloed moeten hebben dan wordt verondersteld. Het is geenszins duidelijk welke bijdragen andere bronnen dan de landbouw, zoals riool-overstorten, rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s), gemeentelijke bronnen, kwelwater, inlaatwater, atmosferische depositie en emissie vanuit de waterbodem etc. leveren aan de in het water gevonden hoeveelheid mineralen. De waterschappen meten N-en P-totaal en middels modelberekeningen wordt vervolgens de bijdrage van de diverse bronnen ‘bepaald’. De bronbijdrage is dus niet specifiek gemeten! Een goed voorbeeld hierin zijn de meetresultaten van het Wetterskip Fryslân. Dit waterschap beschikt over een uitstekend meetnetwerk en heeft gedurende ca. 20 jaar metingen verricht naar de waterkwaliteit. Onderzoek [3] heeft uitgewezen dat de oppervlaktewaterkwaliteit gedurende deze lange periode niet is verbeterd ondanks dat de landbouw aanzienlijk minder (ca. 35 %) (kunst)mest  heeft aangewend. Andere bronnen moeten dus een hogere bijdrage hebben geleverd waardoor er geen daling is opgetreden. De NAV vindt het een must om ook data-analyse van de meetresultaten van andere waterschappen uit te voeren om na te gaan of ook hier sprake is van een zelfde tendens. De landbouw/akkerbouw kan namelijk niet oplossen wat men niet veroorzaakt. Daarnaast moet de invloed van waterbodems op P-emissie naar het oppervlaktewater z.s.m. worden onderzocht daar deze een grote hoeveelheid P aan het oppervlaktewater kunnen leveren (groter dan landbouw en RWZI’s). De rol van de waterbodems wordt onvoldoende in ogenschouw genomen om de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. De interactie tussen water en waterbodem [4] is één van de ecologische sleutelfactoren die het succes van de ecologische herstelmaatregelen in belangrijke mate bepalen.
  • Modellen: Er wordt op dit moment een grote variatie aan modellen toegepast, de belangrijkste zijn: WOG/WOD voor emissie/ gebruiksnomen, Mambo voor meststromen, Stone voor emissie naar het oppervlakte- en grondwater, Nema voor emissie naar de lucht, en de KRW verkenner voor emissie naar het oppervlaktewater. Het is onduidelijk in hoeverre de modellen die gebruikt worden om beleidsmaatregelen door te rekenen voldoende worden geactualiseerd en gevalideerd. De NAV pleit dan ook voor actualisatie van alle modellen waarmee nutriëntenemissie naar de bodem, het water en de lucht worden gemodelleerd en ook actualisatie van de uitkomsten van eerdere modelleringen.
  • Normen: In slechts 50% van alle waterlichamen wordt voldaan aan de KRW-normen. Nederland hanteert nog steeds de norm van natuurlijk water i.p.v. kunstmatig water, daarnaast gelden voor vele natuurgronden minder zware eisen t.a.v. nutriënten dan voor landbouwgronden, een vreemde zaak. De onderbouwing van keuzes inzake de nutriënteneisen voor oppervlaktewateren en natuurgronden ontbreken vaak, ze zijn niet te achterhalen en dit is een kwalijke zaak omdat de akkerbouw graag met open vizier de problematiek wil aanpakken. Maar dan moet wel de benodigde informatie beschikbaar zijn.

De te kiezen oplossingsroute en het vertrekpunt:

Om de akkerbouwers een kans te geven de landbouwemissies te reduceren stelt de NAV dat, alvorens een invulling kan worden gegeven aan het 6e nitraatprogramma, eerst duidelijkheid moet worden verschaft t.a.v. de actualisatie om daarna het vertrekpunt te definiëren. Zoals gezegd, ook een goede landbouwpraktijk kan de problemen niet oplossen die men niet zelf veroorzaakt. Het lijkt erop dat men heeft gekozen voor een andere benadering, namelijk via de “landbouw” zoveel mogelijk van de emissieproblematiek oplossen. In de evaluatie Meststoffenwet 2016 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) [5] wordt uitvoerig ingegaan op wat de huidige waterkwaliteit is, welke doelen wel en niet zijn gehaald, maar ook wat de eventueel te nemen maatregelen voor effect hebben op de waterkwaliteit in 2027. Met name de conclusie dat de huidige Meststoffenwet de eutrofiëring in 2027 nauwelijks vermindert is opmerkelijk, gezien alle inspanningen die met name de landbouw in het verleden heeft verricht om te komen tot een emissiereductie. Het PBL heeft haar bevindingen o.a. gebaseerd op het rapport “Landbouw en de KRW opgave voor nutriënten in regionale wateren” [6]. In dit rapport is door de WUR een 2-tal varianten doorgerekend op basis van de mogelijke bronnen:

Variant 1: Alleen de bronnen ‘bemesting’ en ‘overige agrarische bronnen’ worden aan de landbouw toegeschreven.

Variant 2: Naast de bronnen ‘bemesting’ en ‘overige agrarische bronnen’ worden ook de bronnen ‘nalevering bodem niet aan bemesting gerelateerd’ en ‘atmosferische depositie’ aan de landbouw toegeschreven.

Bij variant 2 worden de bronnen bemesting, nalevering bodem en andere bronnen zoals RWZI’s, riool overstorten, waterbodems, industriële lozingen, waterinlaat, erfafspoeling, mee-mesten sloten, met elkaar verantwoordelijk gesteld voor het bereiken van de gestelde KRW doelen. Het PBL heeft alleen variant 2 meegenomen in haar syntheserapport en legt hiermee de emissiereductie opgave wel heel eenzijdig neer bij de landbouw/akkerbouw (20% emissiereductie voor N en 40% voor P). Ons inziens is dit dus een duidelijk verkeerd gekozen vertrekpunt wat deels is gebaseerd op modelleringen en niet op metingen. In het WUR rapport [6] wordt namelijk gesteld dat een aantal bronnen niet afzonderlijk te meten zijn waaronder o.a. kwel, deze zijn alleen met modellen te berekenen! Modellen dienen getoetst te worden middels metingen om zo te komen tot een goed werkend model. Het is dan ook zeer de vraag welke waarde moet worden toegekend aan de modelresultaten. De NAV stelt zich dan ook op het standpunt dat variant 1 het uitgangspunt dient te zijn voor een goede landbouwpraktijk. Dit betekent in de praktijk dat de oplossingsbijdrage wordt verdeeld over alle waterkwaliteitsbepalende bronnen en niet in zijn geheel aan de “landbouw” wordt toegeschreven.

Geven strengere regels voor de landbouw in het maatregelenpakket ruimte voor versoepeling elders:

De NAV heeft kennis genomen van het concept maatregelenpakket betreffende het 6e nitraatprogramma. In het bestuurlijk overleg van 8 mei j.l. is hierover met u en andere belanghebbenden van gedachten gewisseld. Een belangrijk discussiepunt is de vraag of strengere regels voor de akkerbouw in het maatregelenpakket ruimte geven tot versoepeling elders. De NAV vindt het vreemd dat de analyse van de bijdrage van andere bronnen gedurende de periode 2017-2019 (regionaal en daarna landelijk) wordt uitgevoerd en daarnà pas actieprogramma’s worden gestart voor de diverse andere bronnen (als de mogelijke oplossingen voor deze bronnen al financieel haalbaar zijn). Schijnbaar worden “andere bronnen” dan de landbouw tijdelijk vrijgesteld voor verbeterprogramma’s en legt men zeker de komende jaren de oplossingsmogelijkheden/rekening geheel bij de landbouw/akkerbouw neer. De NAV betreurt deze keuze ten zeerste. De Europese Commissie heeft in het verleden gesteld dat economie en ecologie in balans moeten zijn. Dit geldt heden ten dage zeker niet voor de landbouw want deze wordt gezien de huidige keuzes onevenredig zwaar belast. Dit roept bij de NAV dan ook de vraag op of de akkerbouw überhaupt nog toekomst heeft in Nederland als doorgegaan wordt met deze werkwijze.

Gaarne zijn wij bereid e.e.a. nader toe te lichten, in afwachting van uw reactie,

Hoogachtend,

Ing. T.S. de Jong                                             Ir. G. Dubben

Voorzitter NAV                                               Portefeuillehouder Mineralen en Water in landelijk NAV-bestuur

Referenties:

  1. Kamerbrief DGAN-PAV/16176803, 20 dec., Zesde actieprogramma nitraatrichtlijn (2018-2021)
  2. NAV visie voor het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, maart 2017
  3. Minder mest waarom dan geen schoner water, V Focus nr 2, april 2017
  4. Het onderste boven, STOWA -rapportnummer 2014-30, september 2014, ISBN 978.90.5773.655.0
  5. Evaluatie Meststoffenwet 2016, maart 2017, PBL
  6. Landbouw en de KRW opgave voor nutriënten in regionale wateren, rapport 2749, oktober 2016, WUR