Natuur, water, klimaat… en voedselproductie dan?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft scenario’s voor landbouw en natuur ontwikkeld om binnen 25 jaar te voldoen aan alle doelen voor natuur, waterkwaliteit en klimaat (‘Landbouw- en natuurverkenning. Op zoek naar een nieuwe balans tussen landbouw en natuur in 2050’). En in die zin staan meteen twee grote problemen met deze studie: ten eerste gaat het alleen om de doelen voor natuur, waterkwaliteit en klimaat en helemaal niet om doelen voor voedselproductie. Ten tweede wordt alleen gekeken hoe de landbouw moet worden aangepast om de doelen te halen, andere ‘vervuilers’ blijven onbesproken. De NAV is zeer verontrust door deze eenzijdige benadering.
Scenario’s
Het PBL hanteert twee uitgangspunten: de scenario’s moeten een reflectie zijn van het politiek-maatschappelijke debat en alleen de Europese doelen voor natuur, waterkwaliteit en klimaat worden meegenomen, niet de Nederlandse stikstofdoelen. Het PBL stelt drie doelen centraal: natuurdoelen in de vorm van voldoen aan de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), waterkwaliteit in de vorm van de Kader Richtlijn Water (KRW) en klimaatdoelen. Bij dat laatste stelt men (foutief) dat er voor landbouw geen doelen zijn en gaat men met eigen doelen aan de gang. Er zijn echter wel degelijk klimaatdoelen voor landbouw en landgebruik. PBL beperkt zich tot de Nederlandse situatie en leefomgeving en alleen zijdelings wordt iets gezegd over verplaatsen van productie en de consequenties daarvan naar het buitenland.
Er worden drie scenario’s vergeleken: het referentiescenario is het bestaande systeem en beleid. Daarnaast worden twee voorkeursrichtingen uitgewerkt tot scenario’s: het intensief-technologische scenario en het natuurinclusieve scenario. De twee voorkeursrichtingen/scenario’s zijn de twee uiterste oplossingsrichtingen. Het PBL geeft aan dat dat niet betekent dat heel Nederland op een bepaalde manier moet worden ingericht, maar denkt dat het regionaal verschillend zal zijn. Ze willen vooral de discussie aanzwengelen en nieuwe oplossingsrichtingen aandragen. Het PBL stelt dat het referentiescenario niet bovengenoemde doelen zal halen in 2050 en de beide nieuwe scenario’s allebei wel. Daarbij betaalt de landbouw wel in beide scenario’s een enorme prijs.
In het intensief-technologische scenario moet 150.000 ha extra natuur worden aangelegd, bovenop de al geplande 50.000. Daarnaast moet op 200.000 ha extensivering plaatsvinden, voornamelijk in overgangszones van 2000 (!) m rondom Natura-2000 gebieden. In akkerbouw wordt precisielandbouw de norm en men gebruikt robuustere gewassen verkregen met nieuwe veredelingstechnieken zoals Crispr-Cas. Er wordt minder kunstmest gebruikt en er komt meer groenblauwe dooradering rond natuurgebieden en KRW-wateren. Het resultaat moet zijn dat de soorten in Natura-2000 gebieden het beter gaan doen en algemene soorten meer voorkomen in de overgangszones.
In het natuurinclusieve scenario hoeft ‘maar’ 100.000 ha nieuwe natuur te worden aangelegd, maar vindt extensivering plaats op 650.000 ha van het landbouwareaal. ‘Ruim de helft hiervan wordt in die mate geëxtensiveerd dat er geen serieuze landbouwproductiefunctie
meer plaatsvindt’, schrijft het PBL. In dit scenario zijn de overgangsgebieden rondom Natura-2000 gebieden 500 m, omdat er al heel veel extensivering plaatsvindt. In de akkerbouw wordt gebruik gemaakt van robuuste rassen en natuurlijke plaagonderdrukking. Gewasbeschermingsmiddelen worden minimaal ingezet. Er wordt minder kunstmest gebruikt en de groenblauwe dooradering komt in alle landbouwgebieden. Algemene soorten zijn in het merendeel van het landelijk gebied weer aanwezig.
In het referentiescenario wordt verwacht dat aantallen vogels in open boerenland zullen afnemen en daarom zijn meer natuurgebieden en meer agrarisch natuurbeheer nodig.
In beide nieuwe scenario’s worden de natuurdoelen gehaald.
De waterkwaliteitsdoelen worden door PBL beperkt tot oppervlaktewater. Beide nieuwe scenario’s halen de doelen, ofwel vooral door verbetering rondom Natura2000 gebieden, ofwel verspreid door het hele landbouwgebied. Zowaar wordt hier wel een opmerking geplaatst dat ook andere sectoren iets moeten doen om de waterkwaliteitsdoelen te halen.
Wat betreft de door het PBL zelfbedachte klimaatdoelen geldt dat het intensief-technologische scenario het moet hebben van koolstofvastlegging in nieuwe natuur en het natuurinclusieve scenario van koolstofvastlegging in groenblauwe dooradering en vernatting van veenweiden.
Gevolgen voor akkerbouw
Volgens het PBL gaat het areaal intensief gebruikt bouwland van 750.000 ha in 2022 naar 700.000 ha in het referentiescenario, naar 500.000 in het intensief-technologische scenario en naar 250.000 in het natuurinclusieve scenario in 2050. Op de extensieve en zeer extensieve gronden mag minder mest worden uitgereden en niet of nauwelijks gewasbescherming worden toegepast. In het intensief-technologische scenario leunt de akkerbouw op precisielandbouw en nieuwe veredeling en mogen gewassen als aardappel, suikerbiet, peen en ui geteeld worden. In het natuurinclusieve scenario leunt de akkerbouw op geïntegreerd gewasbeheer, robuustere teelten door een gezonde bodem, hoge gewasdiversiteit, mengteelten, ruime rotatie en natuurlijke bestuivers en plaagbestrijders. Er worden ook meer rustgewassen zoals eiwitgewassen en vezelgewassen geteeld.
In dit kader stelt het PBL dat alternatieve, groene middelen niet op de markt komen omdat het commercieel niet aantrekkelijk is en dat het toelatingsbeleid moet kijken naar het effect van combinaties van middelen.
Uiteindelijk komt het er op neer, dat in het ene scenario technische innovatie de productie op peil moet houden, ondanks een fors verlies aan areaal. In dit scenario zal schaalvergroting versneld toenemen. In het andere scenario spreken de onderzoekers van een landbouw vergelijkbaar met Oostenrijk. Beide scenario’s zullen het verdienvermogen van boeren verminderen. In Oostenrijk wordt dit opgevangen door enorme subsidies uit pijler 2 van het GLB, dat lijkt het PBL ook een goede oplossing voor Nederland.
De kosten van afwaardering van grond en extensivering zullen volgens het PBL hoog zijn en een negatief effect hebben op het Bruto Nationaal Product (BNP). Ze vergeten daarbij dat dit nog wordt versterkt doordat de export van landbouwproducten sterk zal verminderen.
Tenslotte ziet het PBL ook wel in dat een en ander niet zomaar te regelen is en pleit voor een Staatscommissie om politieke tegenstellingen te overbruggen.
Reflectie WUR
WUR heeft reflecties op bovenstaand rapport geschreven. In het intensief-technologisch scenario voorziet men sterke groei van bedrijven en afname van het aantal bedrijven. Het familiebedrijf verdwijnt. In het natuurinclusieve scenario komen de inkomsten zo onder druk te staan dat veel bedrijven alleen zullen kunnen overleven met neveninkomsten en subsidies voor natuurbeheer. De export zal aanzienlijk afnemen.
Door de stijging van de kostprijs in beide scenario’s en de vrijheid van afnemers om in het buitenland te kopen, kan de akkerbouw volgens WUR in een negatieve spiraal komen: hogere kostprijzen, minder afzet.
Reactie NAV
De NAV is zeer onaangenaam getroffen door het rapport van het PBL. Er mist een aantal zeer belangrijke zaken. Ten eerste is er nauwelijks reflectie op het feit dat de grondgebonden landbouw hier goed gedijt omdat we in de vruchtbare rivierdelta van dit continent leven, met ook nog een gematigd klimaat. Ideale plek voor voedselproductie, maar PBL lijkt te denken dat het toeval is en dat het logisch is om onze landbouw op die van het berglandschap in Oostenrijk te gaan laten lijken. Men stelt over de productie: ‘We gaan er in deze verkenning van uit dat er wel vraag zal blijven naar landbouwproducten, ook naar dierlijke producten.’ Alsof dat niet totaal vanzelfsprekend is, een mens moet toch eten!
De scenario’s missen de afwenteling op voedselproductie en op voedselzekerheid, gaan heel makkelijk voorbij aan het waterbedeffect op de natuur- en klimaatdoelen elders, maar zijn wel weer positief over hoe geweldig de toegenomen hoeveelheid natuur zal zijn voor de recreatie en identiteitsbeleving (!) van de immer toenemende Nederlandse bevolking.
Wat verder opvalt, is dat zaken worden voorgesteld die ofwel niet bijdragen aan doelbereik (bufferzones op klei, strokenteelt) ofwel al lang in toenemende mate gebruikt worden (precisielandbouw, druppelirrigatie).
Dit rapport helpt de discussie niet verder. En ook verbijsterend vinden wij dat men er van uitgaat dat boeren gewoon door blijven gaan, blij met subsidies ook al is hun boerderij niet meer voor de productie. Alleen maar maai- en rustgewassen telen is wellicht goed voor de bodem, maar niet voor de voedselvoorziening en niet voor het boereninkomen. Het is een schande dat de unieke ligging van Nederland en de daardoor ontstane innovatieve hoogproductieve landbouw zo bij het oud vuil worden gezet. Dit strookt ook totaal niet met de oproep van Eurocommissaris Hansen om meer te focussen op voedselproductie. Misschien moet in deze de oplossing uit Brussel komen: minder focus op bepaalde soorten in de VHR, meer op voedselproductie.











