Afgelopen maand heeft de Raad van State bepaald dat een lelieteler in de buurt van een Natura2000 gebied een natuurvergunning moet hebben of moet aantonen dat zijn gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nul effect heeft op het natuurgebied. Dat laatste is natuurlijk onmogelijk, je kunt niet aantonen wat er niet is. Bovendien is het in de ogen van de NAV niet aan individuele telers om dat te bewijzen. Telers volgen de besluiten van het Ctgb door toegelaten middelen te gebruiken en dat zou genoeg zekerheid moeten bieden. De Raad van State heeft anders besloten vanwege het voorzorgsprincipe in de Omgevingswet. We hebben gebeld over toelichting en men heeft ons bezworen dat de uitspraak alleen geldt voor lelieteelt in de nabijheid van N2000 gebieden, maar wat ‘nabijheid’ betekent kon men niet zeggen. Op dit moment is het dus niet zo dat alle boeren een natuurvergunning nodig hebben, maar de milieuorganisaties gaan natuurlijk doorprocederen. De NAV heeft al in februari met een brief aan de minister en de Vaste Kamercommissie voor LVVN o.a. aandacht gevraagd voor deze interactie met de Omgevingswet. In feite maakt het voorzorgsprincipe élke activiteit in de buurt van N2000 gebieden onmogelijk omdat langsrijdende auto’s ook een effect zouden kunnen hebben, evenals bijvoorbeeld loslopende honden met of zonder vlooienband. Kortom, hier strikt aan vasthouden kan het hele land nog verder op slot zetten. Overigens geldt de uitspraak ook voor biologische telers.

Daarnaast wordt er door omwonenden gevraagd om bufferzones rondom bebouwing. De NAV pleit er voor om dit uitsluitend op grond van wetenschappelijk onderzoek op te leggen en niet te kiezen voor willekeurige breedtes ‘die goed voelen’.

Op 15 mei is er een Kamerdebat over gewasbescherming waar het een en ander zeker aan bod zal komen.