Het Nederlandse mestbeleid kenmerkte zich in 2022 ook weer als visieloos, achterhaald en te complex. Er werden weer doelen gesteld, regels gemaakt, veranderingen doorgevoerd en bovenal veel gepraat en overlegd. Uiteindelijk was ook in deze zaak Brussel weer de baas, en bleek Nederland zijn zaken niet goed op orde te hebben. Waardoor pas op het laatste moment belangrijke beslissingen genomen werden. Ondertussen zijn we aan de derde minister bezig in deze regeerperiode, wat ook niet meewerkte. We nemen u mee in de belangrijkste gebeurtenissen.

Visie Schouten: kringlooplandbouw en verplichte mestverwerking

Minister Schouten vond dat de Nederlandse landbouw moet omschakelen naar kringlooplandbouw, waarin duurzame bodems centraal staan. De druk op klimaat, natuur en grond is te hoog en gaat ten koste van de biodiversiteit. Als NAV pleiten we al langer om de term ´kringloop´ te definiëren, daar de meeste Nederlandse producten binnen een straal van 750 km afgezet worden. Een verdienmodel voor de gehele sector zou eerst gewaarborgd moeten worden, maar ook daar ontbreekt het aan. Nederland is inmiddels toonaangevend in distributie van meststromen. Logisch, omdat veehouderij- en akkerbouwgebieden op de meeste plaatsen ver uit elkaar liggen. Alles is afgestemd op het toepassen van die meststromen op het juiste tijdstip, onder de beste omstandigheden. Planning, afspraken en ruimte zijn daarbij sleutelwoorden. Maar in dit gehele proces dat bol staat van administratie en regelgeving, controles, etc. gaat ook veel mis. Teveel, vond de minister. Het moet daarom simpeler, met duidelijke afspraken tussen producent en afnemer. Als NAV staan we daar zeker voor open, mits dit voor beide partijen voordelen biedt, en niet alleen qua mest. Zo zou het terugleveren van bijvoorbeeld granen en stro of hooi, wat weer terugkomt in vaste mest, ook vereenvoudigd moeten worden. Dit zijn heldere kringloopafspraken tussen veehouders en akkerbouwers die zonder administratieve rompslomp mogelijk zouden moeten zijn. Hierin blijft de deur dicht. Alle aanvoer moet tot de laatste kuub in beeld blijven, maar als men de afvoer in beeld gaat brengen gaat het mis. De NAV is daarom in principe voor een systeem waarbij aan- en afvoer beiden worden meegenomen.

Zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Per 1-1-2023 gaat het Zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn in. De nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door agrarische bronnen te voorkomen. De weg er naartoe was lang, evenals de gesprekken en bijeenkomsten die gevoerd zijn. Het begin was goed en waar ook echt de verandering in lag was dat de beleidsmedewerkers meer dan voorheen open stonden voor input vanuit de sector. Door het hele land werden bijeenkomsten gevoerd waar ketenpartijen uitgenodigd waren. Dit resulteerde in vruchtbare gesprekken, waarin ook duidelijke problemen naar voren kwamen. Grote misser was dat alleen de agrarische sector weer naar voren kwam als grootste vervuiler van het oppervlakte- en grondwater. Op ruim 700 plaatsen in Nederland wordt de stikstofconcentratie maandelijks gemeten en op een dikke 20 plaatsen voldoet de norm niet. Gaan we verder kijken naar die 20 locaties, dan valt op dat er weinig intensieve landbouwgebieden tussen staan. Natuur, RWZI’s (rioolwaterzuiveringsinstallaties), boezembodems en instroom uit buitenland zijn de voornaamste boosdoeners. Normen mogen worden aangepast door de waterschappen als bekend is dat deze niet gehaald kunnen worden door bijvoorbeeld kweldruk. Helaas is dit nog niet overal het geval. En dus gaat men met verkeerde cijfers en doelen naar Brussel. Wat in dit actieprogramma wel duidelijk gesplitst wordt, zijn de grondsoorten. Op zand speelt uitspoeling een grotere rol dan op klei, al moet opgemerkt worden dat er op zandgebieden ook grote uitzonderingen zijn. Grootste invloed hierop hebben waterstand en bodemgebruik (in- of extensief). Dat nu in de eerste plaats het mestbeleid wordt aangescherpt per regio waar de problemen plaatsvinden is positief. Echter, ook daar mag de huidige goede landbouwpraktijk niet bestraft worden door piekbelasting door enkelen. De bufferstroken gelden in 2023 in het GLB en worden in 2024 wettelijk verplicht. Per waterschap kunt u straks zien wat waar verplicht is. De NAV vindt dat bufferstroken niet zonder vergoeding opgelegd kunnen worden. En dat deze vergoeding vanuit de Nitraatrichtlijn bekostigd zou moeten worden en niet vanuit het GLB. De verplichte teeltrotatie op zand is ook een feit. Met de huidige graanprijzen lijkt het ook voor het zand nu lucratief om het generieke beleid te volgen. Voor de intensieve bedrijven met veel huurgrond biedt de Maatwerkaanpak een mogelijke oplossing. Ook hier zijn we als NAV actief mee bezig geweest. De laatste vraagstukken hierover worden inmiddels afgerond.

Gecombineerde fosfaat-indicator

Een ander heikel punt binnen het mestbeleid is de gecombineerde fosfaat-indicator. Al enkele jaren wil men de bodemvoorraad van fosfaat op lange en korte termijn beter in beeld brengen. Een goed streven in den beginne. Vanuit de oude PW meetmethode waren de mogelijkheden beperkt. Ook waren er soms grote verschillen tussen de laboratoria. Op advies heeft men daarom overgenomen vanaf nu te gaan monsteren op P-AL en P-PAE, dus op lange termijn (PAL) beschikbaar en op korte termijn (P-PAE) beschikbaar. Uitgangspunt was altijd dat de overgang neutraal zou verlopen. Door enkelen werd al wel in het beginstadium opgemerkt dat op bepaalde kalkhoudende gronden de norm er wel eens op achteruit zou kunnen gaan. Dit bleek ook het geval. Na de eerste analyses en berekeningen door o.a. externe adviesbureaus werd al snel aan de alarmbel getrokken. Regionaal 10 tot 20 procent verlies van gebruiksruimte. In een tijd waarin de fosfaatbemesting al zo zwaar onder druk staat een onacceptabel verlies. Minister Schouten werd op de hoogte gebracht en die vroeg de CDM (Commissie Deskundigen Mest) om advies. Die antwoordde dat op jonge zeeklei de fosfaatbeschikbaarheid hoger is dan eerst werd bemonsterd met PW, dus dat een lagere gift geen grote gevolgen zou hebben op de opbrengst. Vanuit de BO werd een project gestart om de gevolgen van mindere P-aanvoer op klei in beeld te brengen. Dit project is dit najaar afgerond. Aanbevolen wordt om de huidige opzet van de fosfaat-indicator en de consequenties voor de hoogte van de P-gebruiksnorm kritisch te evalueren en zo nodig te herzien. Als de introductie van de indicator leidt tot een verlaging van de P-gebruiksnorm, is het van belang dat dit het geval is op gronden met een hoog risico van P-emissie en niet op gronden met een laag risico van P-emissie, zoals de kalkrijke kleigronden. De NAV blijft pleiten voor een neutrale overgang, dus zo nodig het bijstellen van de fosfaat-klassen.

Al met al veel veranderingen de komende jaren. De NAV blijft zich ook op dit dossier inzetten voor werkbare regelgeving.