Bedrijven en dus ook de akkerbouw moeten duurzamer worden is het huidige beleid. Men probeert dit te bereiken door op geïsoleerde dossiers een stap te maken. Maar is dit nu echt de beste weg?

De Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten zijn allen in meer of mindere mate bezig met beleid om de landbouw te verduurzamen. De NAV wil hier graag eens een analyse van maken. Ten eerste zijn veel beleidsmakers zich niet bewust van de stappen die de sector al gezet heeft in de afgelopen jaren. We noemen maar weer eens het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wat aangeeft dat de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu tussen 1975 en 2015 met 95% is gedaald. Daarnaast zijn er steeds meer boeren bezig met Niet-Kerende Grondbewerking (NKG) of helemaal geen grondbewerking, akkerranden, laag-risico middelen, biofilters enz. Maar natuurlijk kan het altijd nog beter. De sector presenteerde daarom onlangs het Actieplan Plantgezondheid. Ten tweede zien we, en dat baart ons nog de meeste zorgen, dat veel beleidsmakers zich bezig houden met maar één punt en geen oog hebben voor het grotere geheel. Een voorbeeld: een provincie vindt het duurzamer om de bermen in de provincie pas in november te maaien, maar gaat daarbij helemaal voorbij aan het feit dat vanaf juli dit een ongewenste verspreiding van zaden naar nabijgelegen akkers veroorzaakt en dus de boeren noodzaakt om actie te ondernemen. Ook pleiten voor een verbod op kunstmest en stellen dat een akkerbouwer alleen dierlijke mest moet gebruiken, is een te grote versimpeling van de werkelijkheid. Immers, een andere regel stelt dat er een plafond is aan met name de fosfaatgift. Als dat bereikt is met dierlijke mest moet men nog zo’n tweederde van de totale stikstofgift die nodig is voor een goed groeiend gewas op een andere manier toedienen. Er zijn nog meer voorbeelden: eenmalig gebruik van herbicide na de teelt van groenbemesters kan vaak een meervoud aan bespuitingen in het volgende seizoen uitsparen.

 

Bedrijfs- en bouwplanniveau

Niet alleen ontbreekt vaak het zicht op alle gevolgen binnen één beleidsveld zoals gewasbescherming, ook ontbreekt het vaak aan inzicht in de samenhang tussen beleidsvelden. Niet-kerende of geen grondbewerking is goed voor het organische stofgehalte van de bodem en daarmee voor de weerbaarheid van planten. Ook vergroot het het CO2-bindend vermogen van de grond, wat goed is tegen klimaatverandering. Maar het heeft een groot nadeel: de opslag van planten (nieuwe planten uit overgebleven gewasresten van het vorig seizoen) en onkruid in het volgende seizoen. Dus willen boeren die niet ploegen graag de beschikking hebben over een goed werkend herbicide wat ze eenmalig kunnen toepassen om van de problemen met opslag af te zijn. Glyfosaat is een herbicide wat daar goed voor gebruikt kan worden. Maar glyfosaat staat onder druk. De milieueffecten van andere middelen en van niet-ploegen worden niet in de afweging meegenomen. Met andere woorden: misschien is het in zijn geheel wel duurzamer om niet-ploegen te combineren met één bespuiting met glyfosaat dan ploegen en meerdere herbiciden-toepassingen in het volgende seizoen. Zaadcoating van bietenzaad met 6 g/ha neonicotinoïden is ook zo’n voorbeeld: zonder deze coating is veel meer bestrijding nodig tijdens de teelt en een schadelijk neveneffect op bestuivers is niet te verwachten omdat bieten niet bloeien.

De NAV vindt dat er op bedrijfs- en bouwplanniveau moet worden gekeken naar waar de echte winst is te halen. Zo heeft de NAV in 2016 aan het toenmalige Ministerie van Economische Zaken voorgesteld om het pre-harvest gebruik van glyfosaat af te schaffen, maar daar kwam niet eens een antwoord op.

Internationaal

Naast het effect van een enkele beleidsmaatregel op de totale duurzaamheid van een akkerbouwbedrijf, zou ook nog breder moeten worden gekeken naar de effecten van maatregelen in een internationaal verband. Een voorbeeld: in Europa heeft men besloten dat men eigen productie van (GMO-vrij) plantaardig eiwit wil stimuleren. Tegelijkertijd heeft Europa ook besloten dat in eiwitgewassen die meetellen voor de vergroening geen gewasbeschermingsmiddelen meer mogen worden gebruikt én dat men soja en ander plantaardig eiwit wat wel is bespoten en veelal ook genetisch gemodificeerd is zonder belemmeringen uit andere continenten invoert. Dat ongelijke speelveld maakt het onmogelijk voor Europese boeren om, met onze kostprijzen, op de wereldmarkt te concurreren en deze beide maatregelen nekken daarmee de teelt van eiwitgewassen. Dat was niet de bedoeling van het Europese beleid, maar dat is wel hoe het uitpakt. Maar het geldt niet alleen voor eiwitgewassen: de eisen voor de teelt van alle gewassen worden in Europa steeds strenger, maar tegelijkertijd worden er vrijhandelsverdragen gesloten waarin we ‘elkaars standaarden moeten erkennen’. Met andere woorden: voor boeren in Europa wordt het steeds moeilijker telen en ondertussen laten we van elders alles zonder belemmering binnenkomen. Dit laatste geeft dan wellicht op de korte termijn een positief milieueffect in Europa, maar zal op termijn er toe leiden dat we als consumenten afhankelijk worden van voedsel waarvan we niks over de productiewijze te zeggen hebben. En dat is niet alleen voor boeren, maar voor alle consumenten een groot risico. En ja, zo groot moet je het zien volgens de NAV.

Oplossingen

De NAV pleit er voor, dat er op zijn minst bij de Rijksoverheid interdisciplinaire groepen (bijv. gewasbescherming, bemesting en klimaat) komen, waarin vertegenwoordigers van verschillende facetten van het landbouwbeleid, met oog voor bedrijfsvoering, milieueffect en kostprijs, samen de gevolgen van beleidsmaatregelen doorrekenen. In een recente discussie stelde iemand het zo: beleidsmakers moeten kiezen wat de hoogste prioriteit heeft, want momenteel leiden alle individuele regels niet tot algehele verduurzaming en wordt het verminderen van klimaatverandering zelfs tegengewerkt. Daarnaast roept de NAV waterschappen, provincies, gemeenten en Rijksoverheid op om meer samen met boeren te kijken naar de meest effectieve weg richting verduurzaming in plaats van de huidige, elkaar vaak tegenwerkende, individuele maatregelen op te leggen. Kortom: naast een ‘geïntegreerde’ landbouw is er ook geïntegreerd overheidsbeleid nodig!